Al sinds haar jonge jaren was Yoyo gefascineerd door tekenen en schilderen. Zij erfde de aanleg daarvoor van haar moeder en grootmoeder, die niet onverdienstelijke amateurs waren. Haar schoolagenda’s stonden vol met elfjes en kabouters, Christuskoppen (hoewel ze thuis niet bij een kerk behoorden) en later modefiguren. Haar grote wens was dan ook om later naar de kunstacademie te gaan.

Echter, haar vader en zijn derde vrouw, bij wie zij op haar 18e jaar introk, vonden dit geen goed idee. Tenminste – niet als ze niet eerst iets had geleerd waarmee ze in ieder geval haar brood kon verdienen. En omdat een universitaire studie haar niet aantrok, koos zij voor de 1-jarige Schoevers opleiding tot secretaresse. Zij slaagde cum laude en kreeg als beloning van haar vader toestemming om wekelijks lessen te nemen aan de Vrije Academie in Den Haag. In de daarop volgende drie jaar leerde zij achtereenvolgens portretten en naaktstudies tekenen bij Nol Kroes en beeldhouwen bij Rudy Rooijackers.

Na twee jaar gewerkt te hebben als secretaresse van Mr. Sassen, jurist bij de maatschap Teppema – een economisch adviesbureau – ging zij au pair naar Frankrijk, om naast het Engels, wat haar gemakkelijk kwam ‘aanwaaien’ een tweede taal te leren beheersen. Daar wilde ze verder gaan met schilderen, maar de academie was vol, dus schreef zij zich als alternatief in bij het plaatselijk conservatorium, waar zij privé zanglessen nam en deelnam aan het koor, dat die winter het Requiem van Mozart en de Orphée van von Gluck instudeerde.

Inmiddels was zij met ruzie het huis uitgegaan en ingetrokken bij de moeder van haar eerste grote liefde. Die liefde werd tijdens haar verblijf in Grenoble op de proef gesteld, omdat haar vriend verliefd werd op een collega van haar.

Terug in Nederland voltooide zij binnen een jaar de studie M.O.-A Frans. Zij begon met het geven van Franse conversatieles (omdat het haar niet aantrok om binnen het bestaande onderwijssysteem voor de klas te gaan staan)  en was blij met het baantje dat ze had gevonden als secretaresse van Mr. Dr. Wijsenbeek, directeur van het Haags Gemeentemuseum. Daar zat zij dicht bij de kunst en leerde zij veel over Piet Mondriaan en de Haagse School. Daarnaast sloot zij zich aan bij een amateurtoneelgroep van de Engelse ambassade.

Maar na een paar jaar kreeg ze steeds meer het gevoel dat ze ‘aan de verkeerde kant van de tafel zat’ als zij van achter haar bureau contact had met de vele kunstenaars die daar hun werk kwamen inleveren voor de BKR ( Beeldende Kunstenaars Regeling).

Haar baas moedigde haar aan om haar artistieke neigingen te volgen en maakte haar attent op de mogelijkheid van een studiebeurs. Omdat zij intussen ook de smaak van het toneelspelen te pakken had, vroeg zij die in eerste instantie aan voor de Toneelschool in Arnhem (toenmalig directeur Ben Groenier). In afwachting van de respons begon zij met lessen te nemen aan de avondschool van de Kunstacademie Arnhem (tegenwoordig ArteZ). De beurs werd toegewezen. Zij ging op voor het toelatingsexamen van de Toneelschool en zakte. Gelukkig bleek de studiebeurs te kunnen worden omgezet naar de Kunstacademie, waar zij wel bleek te kunnen worden toegelaten.