Met het doorknippen van de navelstreng werd er een belangrijke verbinding – die met de Eenheid – verbroken en belandden we in het domein van de gespletenheid. Vanuit de ether ingedaald in een warme wiegende waterwereld kwamen we geleidelijk aan steeds meer klem te zitten, totdat vreemde vurige krachten ons door een nauwe tunnel stuwden, om ons vervolgens meedogenloos op het droge – de aarde – te werpen. Van het ene moment op het andere moesten we apegapend lucht gaan happen om te overleven en was onze voedselvoorziening niet meer ingebouwd. Weinig vermoedden wij dat onze taak hier zou zijn om die vijf elementen: ether, water, vuur, aarde en lucht, weer tot een eenheid te smeden via het alchemische proces dat we leven noemen.

Blindelings tastten we om ons heen naar een voedsel- en warmtebron buiten ons: het bestaan was niet langer een moeiteloze vanzelfsprekendheid, maar werd afhankelijk van een Persoon, die van tijd tot tijd in onze behoeften kwam voorzien. Deze Persoon – meestal de moeder – werd dan ook de centrale figuur in ons leven. Warmte, koestering, onderdak, verzorging, voeding, – alles moest daar vandaan komen. Als we geluk hadden kwam het spontaan. Als we minder geluk hadden moesten we het verdienen of zel fs bevechten. Door te lachen, te krijsen of te jengelen, lief te zijn, stil te zijn, leuk te zijn, bijzonder te zijn, kortom: zus of zo te zijn.

Al gauw hadden we door hoe we deze sleutelfiguur – en eventueel de bijbehorende partner – moesten paaien of bewerken. Zo ontwikkelden we, ieder vanuit onze eigen aard en aanleg, een overlevingsstrategie die, gecombineerd met de ideeën die we kregen toegediend of oppikten, het ik ging vormen waarvoor we onszelf zouden gaan houden: de identiteit waarmee we ons tegelijkertijd conformeerden aan de cultuur waarin we opgroeiden en afscheidden van onze wezenlijke natuur en de rest van de wereld.

Andere opvoeders en leraren, broers en zussen, schoolkameraadjes en vriend(inn)en vormden een kader en een klankbord waarmee we onze opvattingen over onszelf en de wereld verder konden modelleren en verfijnen.

Vroeg of laat leerden we dan toch hoe we in ons eigen levensonderhoud konden voorzien (of instanties daarvoor konden gebruiken), waardoor we ons – geleidelijk of radicaal – los konden maken van onze verzorger(s): eindelijk vrij om “onszelf” te zijn! Deze vrijheid was voor de meesten van ons echter niet van lange duur. Weliswaar konden we nu zelf een onderdak creëren en op min of meer effectieve wijze voor ons natje en droogje zorgen, maar een essentieel onderdeel van ons behoeftenpakket waar we al die tijd diep van binnen een vreemd soort heimwee naar hadden leek toch niet intern voorhanden: een soort zoete intimiteit, een gevoel van geborgenheid, een oceanisch oplossen, dat we ons herinnerden van lang geleden.

Glimpjes daarvan hervonden we in de prille omhelzingen van onze eerste geliefde(n), het hartstochtelijk samensmelten met de teerbeminde: een magistrale truc van de natuur, die de soort in stand wil houden. O zo vluchtige momenten van thuiskomen, vergaan in een zee van zaligheid. Omdat die extatische gevoelens opgewekt werden door en dus afhankelijk leken van onze partner, vielen we – doorgaans zonder het te beseffen – terug op onze oude overlevingsstrategie om die ander aan ons te binden en zodoende de vervulling van deze cruciale basisbehoefte zeker te stellen. Degene bij wie dit werkte bleek achteraf – als de verliefdheidshormonen waren uitgewerkt – overigens vaak een opmerkelijke overeenkomst te vertonen met die oude vertrouwde Sleutelfiguur…

De band die zo ontstond gaf aanleiding tot een levendige vorm van ruil- of koehandel die, als je er op een afstandje naar kijkt, ronduit hilarisch genoemd kan worden. Het is met geen pen te beschrijven waar we allemaal toe in staat zijn om de sleutelbewaarder van ons geluk en onze “zekerheid” tot ons exclusieve bezit te maken en te kneden en te vormen naar onze behoeften. Iedere lezer kan ongetwijfeld zijn of haar eigen spannende verhalen vertellen over de varianten van manipulatie, chantage en (verbaal) geweld die daaraan te pas komen. We zijn zelfs bereid om oorlog te voeren en te doden als we in onze behoeftenbevrediging gefrustreerd raken of als onze huiselijke haard in gevaar komt. Wilhelm Reich geeft daarover in zijn boek “Wat nu kleine Man” een heldere uiteenzetting.

De paradox is dat we in die worsteling enerzijds de ander aan ons wilden binden en tegelijkertijd zelf vrij wilden blijven. Want hoewel we die veilige, gezellige thuishaven niet konden missen, zeker niet als er intussen een gezinnetje met kinderen was ontstaan, waren we er inmiddels wel achter gekomen dat wat die ander te bieden had nog steeds niet meer was dan die incidentele glimpjes van wat we zochten. Glimpjes die in de loop der tijd in de sleur van de dagelijkse plichten, of door de prijs die we ervoor moesten betalen, veelal ook nog hun glans hadden verloren of zelfs waren uitgedoofd. En er liepen nog zoveel andere welgeschapen en veelbelovende voedselbronnen rond…

Niet zelden ontwikkelden onze relaties zich dan ook tot iets wat een sterke gelijkenis vertoonde met die zwangerschap van weleer: vanuit een gelukzalige toestand kwamen we opnieuw langzaam maar zeker steeds meer klem te zitten in een uitzichtloze gevangenis, totdat de spanningen een climax bereikten en onbekende vurige krachten ons door een nauwe tunnel stuwden en ons vanuit het warme nest de kou indreven. Waar we ons na een aanvankelijke opluchting al gauw weer eenzaam en verlaten voelden, zodat we ons prompt weer vastklemden aan de eerste de beste Persoon die langskwam en zich (onweerstaanbaar aangetrokken door onze patroonmatige overlevingsstrategie) opwierp als de volgende Voedselbron. Waarna het drama van voren af aan kon beginnen. Soms kwam er geen Persoon langs en wierpen we ons als substituut op onze carrière, ons voedsel zoekend in de erkenning van de maatschappij en de geneugten van geld en macht. Tevergeefs: het uiteindelijke gevoel van benauwdheid en onvrede bleef terugkomen.

Kennelijk moeten deze bewegingen zich keer op keer voltrekken (wellicht levens lang) totdat er een keerpunt wordt bereikt. Totdat het werkelijk begint te dagen dat de verzadiging die we zoeken in ieder geval niet bij die Ander of in de materie te vinden is. Tot we het letterlijk opgeven en erbij neervallen. Ofwel: terugvallen op onszelf.

Dat zelf lijkt in eerste instantie een schamel alternatief. Als we naar binnen kijken zien we doorgaans niets anders dan machteloze woede, angst, verbittering, pijn, jaloezie, wanhoop – en meer van dat soort ongerief. En dan ook nog eens al onze oordelen daarop en onze schaamte daarover. In ieder geval niet iets waar we ons mee zouden willen verbinden (we hadden niet voor niets die ander nodig om ons gerust te stellen omtrent onszelf!).

Dus gaan we in therapie. Eerst regulier, dan alternatief. We verslijten de ene na de andere hulpverlener die de Uiteindelijke Oplossing voor ons heeft. Steeds voelen we ons even beter (aandacht doet wonderen) en dan is het weer hommeles. We raken verliefd op onze therapeut en verslaafd aan medicijnen, behandelingswijzen, kuren, middeltjes, rituelen en regimes. En weer komen we vast te zitten.

Als het goed is leidt ook deze (voor velen van ons onvermijdelijke) fase uiteindelijk tot een bevalling. Overleven we die, dan staan we opnieuw met lege handen. Wat nu? Een partner hielp niet, kinderen hielpen niet, aanzien en bezittingen brachten geen uitkomst en de heelmeesters halen ten einde raad hun schouders op en zeggen: “Je moet er maar mee leren leven”.

Dan horen we iets over een wijze man of vrouw, een Guru, en we gaan naar een satsang. En hij of zij praat zo mooi of praat juist niet en kijkt je alleen maar liefdevol aan. En we smelten. En helemaal vol van een nieuw geluksgevoel gaan we naar huis om te mediteren. Maar dat lukt toch niet zo goed als wanneer we temidden van andere adepten aan zijn of haar voeten zitten. Dus gaan we weer naar een retraite en niets is meer belangrijk, behalve zijn of haar liefdevolle Aanwezigheid. Al onze vorige verbintenissen verbleken bij dit machtige gevoel van Verbondenheid. Iedereen denkt dat we gek geworden zijn, maar we zijn alleen maar dronken, dronken van het Bestaan, dat vertegenwoordigd wordt door deze charismatische figuur.

Dit is een zwangerschap die heel lang kan duren. Aan het eind ervan moeten we namelijk zelf, moederziel alleen, de navelstreng doorsnijden en de liefde voor de Meester richten op ons Zelf. En we weten drommels goed dat er daarna geen moedertjelief meer aan zal helpen: het Zwarte Gat gaapt.

Toch, als de tijd rijp is, komt er een dag waarop het mes van een plotseling scherp gewaarzijn de symbiose met de Meester buiten ons als vanzelf doorklieft. En terwijl we de zwarte leegte intuimelen welt er een schaterlach op uit het niets en weten we ineens: dit was waar ons heimwee ons naartoe trok; dit is ons ware Thuis, de kosmische baarmoeder die ons al die tijd heeft gedragen en gevoed en dat eeuwig zal doen.

Vanaf het moment dat deze klik heeft plaatsgevonden weten we ons (nu bewust) met alles en iedereen verbonden en tegelijkertijd… volledig vrij. We hoeven niet meer te zoeken en smachtend uit te reiken: alles wat we nodig hebben is voorhanden. Het leven openbaart zich  als een mysteriespel, een eindeloze ontdekkingsreis van hier naar nu. Verwondering, vrede, vervulling, humor en dankbaarheid zijn daarbij onze trouwe reisgenoten.

Dit is de belofte van elk nieuw bestaan: ons aller geboorterecht.

 

Yoyo